‘Een vorige keer probeerde hij, verward én een zeer geoefende vechtsporter, het wapen van mijn collega af te pakken’
Erik, senior hondensurveillant Politie Eenheid Rotterdam
‘Moet ik hier echt in een panter gaan veranderen? Ik kan het! Ik kan het!’ Mijn collega’s staan bij een man die is ontsnapt uit een psychiatrische instelling. We kennen hem. Hij is niet alleen verward, maar ook een bijzonder goede vechtsporter. Bij een eerdere confrontatie verzette hij zich zwaar en probeerde hij zelfs het vuurwapen van een agent af te pakken. Om te voorkomen dat het dit keer uitdraait op een vechtpartij of erger, roepen ze onder andere mij op om te helpen.
Op het moment van zo’n melding gaat er van alles door mijn hoofd. Ik moet goed naar mijn collega’s luisteren via de porto, om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de situatie waar ik naar op weg ben. Tegelijkertijd denk ik al na over hoe ik zal gaan handelen én moet ik mijn volle aandacht bij het verkeer houden, waar ik me in mijn eentje met zwaailicht, sirenes en met verhoogde snelheid doorheen spoed.
Als ik aankom, loopt de man direct mijn kant op. Mijn collega’s volgen hem. Ik wil hem niet te dicht bij mijn dienstauto laten komen; ik moet genoeg tijd hebben om veilig uit te stappen. Op basis van wat ik tot nu toe gehoord heb, besloot ik in de auto al dat ik zo nodig de taser zal gebruiken. Mijn opzet is om met zo min mogelijk geweld en letsel de man te overmeesteren, zodat hij weer teruggebracht kan worden naar de instelling. Ik zet de auto stil en ren het laatste stukje in de richting van de mij tegemoet komende man.
Tijdens het uitstappen hoor ik collega’s roepen dat een medewerker van de inrichting is gearriveerd. Hij gaat proberen contact te krijgen met de man. Ik zie dat de man zich omdraait in hun richting, met zijn rug naar mij toe. Hij staat stil maar beweegt zijn armen, alsof hij zich oplaadt voor een gevecht. Terwijl de medewerker inpraat op de man, richt ik de taser op zijn rug. Ik denk: zolang hij stil blijft staan en zich misschien wel gaat overgeven, doe ik verder niets.
Ineens draait de man zich resoluut om en komt mijn kant op. Op dat moment besef ik dat ik de man moest stoppen. Ik doe een paar passen achteruit om de afstand tussen hem en mij hetzelfde te houden. Ik weet dat het schot in één keer raak moest zijn, nog voordat hij bij mij is. Het juiste moment kiezen is een uitdaging, want het is precisiewerk en de man blijft met zijn armen zwaaien. Maar kort daarna doet dat juiste moment zich voor en vuur ik af. De pijltjes treffen het lichaam op de goede plek en de man gaat naar de grond. Vervolgens kunnen mijn collega’s de man veilig onder controle brengen.
In die ene minuut maak ik continu afwegingen. Wat te doen? Hoe? Wanneer? Wat is het risico?
Nu ik dit zo vertel, lijkt het wellicht of ik alle tijd had, maar tussen het ter plaatse komen en het afvuren van de taser zit hooguit een minuut. In die ene minuut maak ik continu afwegingen. Wat te doen? Hoe? Wanneer? Wat is het risico; voor mij, voor de verdachte, voor de omgeving?
Als hondenbegeleider beschik ik over meer wapens dan de gemiddelde agent. Ik heb een stroomstootwapen en een hond die ieder bevel direct opvolgt. Ik ben getraind om te kiezen voor het wapen met een direct effect, maar zo min mogelijk letsel. Maar geweld is niet het eerste waar ik aan denk als mijn dienst start. Wat ik wil doen is hulp verlenen, mensen beschermen en boeven vangen. Maar wanneer mensen anderen in gevaar brengen en niet met woorden tot rede zijn te brengen, is het soms onvermijdelijk.